Gelijke speel- en oefenkansen

Elke dag trekken duizenden sporters naar de training of naar een wedstrijd. Meestal met de hoop om van zoveel mogelijk minuten sport te kunnen genieten. Het is voor sportorganisaties echter niet altijd evident om gelijke speel- en oefentijd voor elke sporter te garanderen. Het is echter niet aan de orde vaste regels op te leggen om te bepalen hoeveel speel- en oefentijd een sporter moet krijgen. Het is aan iedere sportorganisatie om dat voor zich uit te maken, uitgaande van het eigen doelstellingenkader en de eigen waarden. In dit advies wil ICES een aantal richtlijnen geven die sportorganisaties kunnen volgen bij het vormgeven van hun beleid omtrent gelijke speel- en oefenkansen.

Wat verstaan we onder gelijke speel- en oefenkansen?

Bij gelijke speelkansen denkt men vaak onmiddellijk aan het aanbieden van gelijke speeltijd bij ploegsporten. Echter gaat het breder dan enkel ploegsporten. Het gaat niet enkel over het opgesteld worden binnen de ploeg, maar ook om bijvoorbeeld de aandacht die een sporter krijgt van de trainer. En dit is evenzeer van toepassing bij individuele sporten.

We spreken niet enkel over speelkansen en speeltijd, maar ook over de kans om op een gelijkwaardige manier te oefenen. Dit kan bijgevolg zowel gaan over de kansen die sporters krijgen op de trainingen als tijdens wedstrijden.

Tenslotte betekenen gelijke speel- en oefenkansen niet dat iedereen exact evenveel speel- en oefentijd moet krijgen. We spreken dus beter over gelijkwaardigheid dan over gelijkheid.

Beleid van de sportclub

Het is van belang dat de sportclub een visie heeft over gelijke speel- en oefenkansen. Door het formuleren van eigen uitgangspunten en hier ook transparant over te communiceren binnen de sportclub (naar ouders, sporters, trainers,…) maakt een sportclub duidelijk aandacht te hebben voor dit thema.

Bij het vormgeven van het beleid kan je als sportorganisatie rekening houden met volgende zaken:

  • Iedere speler heeft eenzelfde basisrecht en moet op een zelfde speeltijd aanspraak maken.
  • De speel- en oefentijd wordt mee bepaald door de inzet.
    Voorbeeld: er worden 2 basketbaltrainingen per week georganiseerd. Sommige sporters missen geen enkele training. Anderen slaan regelmatig een training over en komen vooral naar de training wanneer ze zin hebben. Op basis hiervan zou een trainer tijdens de wedstrijden in het weekend kunnen beslissen voorrang te geven aan sporters die consequent elke training aanwezig zijn.
  • De speel- en oefentijd wordt mee bepaald door het talent.
    Voorbeeld: de éne sporter heeft meer talent dan de andere. Bij het bepalen van de groepen in het begin van het sportseizoen kan een sportclub hier rekening mee houden. Voor sporters die het moeilijk hebben om te volgen binnen hun eigen leeftijdsgroep, kan de sportclub beslissen ze in een groep onder te brengen waar ze zich beter in hun vel voelen omdat ze op hun niveau kunnen trainen.

Bij beide voorbeelden is het belangrijk dat de discussie gevoerd wordt binnen het bestuur en dat de uiteindelijke visie transparant wordt meegegeven aan de verschillende doelgroepen binnen de sportclub: sporters, ouders, trainers, … Het geven van de nodige duiding bij het bepalen van de groepen bij het begin van het sportseizoen kan ontevredenheid van sporters en ouders voorkomen.